Scène: Een ontmoeting tussen twee vrienden in een park.

Docent: speelt de rol van Vriend 1

Leerling A: speelt de rol van Vriend 2

Docent: “Goedemiddag, Vriend 2. Wat brengt je hier vandaag?”

Leerling A: “Hallo, Vriend 1. Ik wilde gewoon even wat frisse lucht krijgen.”

Docent: “Laten we eens proberen hoe verschillende regieaanwijzingen de scène kunnen veranderen.”

  1. “Laten we deze keer de dialoog langzamer uitvoeren om de ernst van het gesprek te benadrukken.”

De docent voert de dialoog langzaam uit, met aandacht voor elke zin en pauzeert tussen de zinnen.

  1. “Nu, laten we het tempo verhogen om de opwinding van een onverwachte gebeurtenis na te bootsen.”

De docent voert de dialoog snel uit, met snelle uitwisselingen tussen de zinnen.

  1. “Laten we de blokkering aanpassen door meer beweging toe te voegen tijdens het gesprek.”

De docent en de leerling lopen rond terwijl ze de dialoog voeren, waarbij ze gebruik maken van het hele podium.

  1. “En laten we tenslotte subtekst toevoegen door de zinnen anders te interpreteren dan hun letterlijke betekenis.”

De docent en de leerling voeren de dialoog uit met subtiele veranderingen in intonatie en lichaamstaal, waardoor de ware gevoelens van de personages worden blootgelegd.


Door deze verschillende regieaanwijzingen te demonstreren, kunnen de studenten een duidelijker beeld krijgen van hoe regiekeuzes de interpretatie en uitvoering van een scène beïnvloeden.